van Gogh en Hoeven
Fragmenten uit een boek van Willem-Jan Verlinden.(2016) “De zussen Van Gogh” met passages over de relatie van de familie “van Gogh” met de Ned.hervormde gemeenschap in Hoeven, uit die tijd.
Ned.Hervormde kerkje in de Bovenstraat. (Huidige locatie “oude bibliotheek” , naast Kompas)
Samenstelling gezin van Gogh:
Theodorus (Dorus) van Gogh (1822-1885)
Kinderen:
X 1851
Vincent W. van Gogh (1853-1890)
Anna C. Carbentus (1819-1907)
Anna C. van Gogh (1855-1930)
Thedorus (Theo) van Gogh (1857-1891)
Elisabeth (Lies) van Gogh (1859-1936)
Willemina J. (Willemien) van Gogh (1862-1941)
Cornelis (Cor) van Gogh (1867-1900)
Dorus draagt als dominee in Etten ook zorg voor de kleine protestante gemeente van het naburige Hoeven, dat al sinds 1816 geen voorgangereigen voorganger meer heeft. Samen met zijn collega Jacob Mijs van buurgemeente Oudenbosch bedient hij de ongeveer twintig Hoevense protestanten. Dorus ontvangt hiervoor 75 gulden extra per jaar. (pag.77)
Op 21 mei 1876 vieren Pa en Moe hun 25-jarig huwelijk. Lies en Cor zijn thuis bij hun ouders. Wil is juist die week met het stoomschip Batavier uit Londen aangekomen. Pa heeft Theo gevraagd of hij Willemien in Rotterdam wil opwachten als haar boot daar rond zes uur ’s morgens aankomt. Zelf kan Dorus haar niet ophalen, omdat hij ’s middags een afspraak heeft in Hoeven. Theo haalt Wil van de boot en samen reizen ze per trein naar Etten. Vincent en Anna zijn nog in Engeland. (pag.92)
Theo is nog steeds herstellende als Pa in november (1876) een voettocht door extreem winterweer maakt naar Hoeven. Het heeft geijzeld en het is zo glad dat het door Moe bestelde rijtuig niet kan komen en Pa zijn gemeenteleden niet per koets kan bezoeken. Hoewel zijn broer Jan, die juist op dat moment op bezoek is, het eigenlijk niet wil hebben, gaat Pa toch. Jan besluit mee te gaan.
“Het was een barre tocht”, zo schrijft Pa achteraf aan Vincent, “maar Oom Jan zei terecht: De Duivel is nimmer zo zwart of ge kunt hem wel onder de ogen zien”.
Eenmaal thuis, schrijft Dorus, “was het heerlijk om ’s avonds in een lekkere warme kamer zo recht gezellig te zitten en te rusten na de arbeid – die beste Theo was toen ook nog bij ons”. Als Vincent ervan hoort, is hij zo onder de indruk van de geleverde prestatie van zijn vader dat hij door heimwee wordt overvallen. (pag.93)